ILS Luchtweg en beademing

In dit bericht wordt inzicht gegeven in een aantal hulpmiddelen bij het vrijmaken van de luchtweg en bij beademing. Een aantal handelingen mogen alleen door een arts of in opdracht van een arts worden uitgevoerd (voorbehouden handelingen).



Naast de handgrepen (kinlift/hoofdkanteling en de kaakduw of jawthrust) en de stabiele zijligging worden ook materialen gebruikt om de luchtweg open te houden.

De Mayo-tube
De Mayo-tube of de Guedel is een veel gebruikt hulpmiddel om de luchtweg open te houden. Deze tube wordt alleen gebruikt bij een bewusteloos slachtoffer zonder keelreflexen om het achteruitzakken van de tong te voorkomen. De Mayo-tube kan namelijk een braakreflex veroorzaken.
De Mayo-tube wordt ook wel eens gebruikt om een tongbeet te voorkomen of om de (endotracheale) tube tegen dichtbijten te beschermen. Bij het inbrengen moet worden voorkomen dat losse delen (bijvoorbeeld tanden) of de tong dieper in de keel worden geduwd.
Het inbrengen
De maat van de tube wordt bepaald door de afstand tussen de mondhoek en de oorlel. De opstaande rand wordt tegen de mondhoek gehouden. Als de andere kant de oorlel raakt is de maat goed.
De tube wordt behalve bij kinderen ‘ondersteboven’ ingebracht. Als de tube half ingebracht is, wordt deze over de tong gedraaid. De tube kan vervolgens worden ingebracht totdat de opstaande rand tegen de lippen aankomt.
Als de mond goed open is kan de tube ook gelijk goed ingebracht worden. Eventueel kan een duim of een spatel de tong naar beneden duwen.
De tube kan overigens ook ‘dwars’ worden ingebracht..

Wanneer het slachtoffer gaat kokhalzen, moet de tube verwijderd worden. Dit moet ook gebeuren wanneer het slachtoffer de tube wegduwt met de tong.
Controleer regelmatig de ademhaling, want de tube kan de epiglottis tegen de trachea-ingang duwen.

De nasale Mayo-tube


De nasale Mayo-tube wordt door een niet verstopt neusgat ingebracht. Slachtoffers die bij bewustzijn zijn verdragen deze tube beter. De lengte kan worden geschat als de afstand tussen het neusgat en de oorlel en is gewoonlijk 2- 4 cm. langer dan de orale guedel. De tube moet goed bevochtigd worden bijvoorbeeld met een glijmiddel. Het wordt loodrecht op het gezicht ingebracht. Deze tube mag niet worden gebruikt bij slachtoffers die anti - stollingsmedicijnen gebruiken, die een schedelbasisfractuur hebben, die een ontsteking of misvormingen in de neus hebben en bij kinderen i.v.m. verhoogd risico op een neusbloeding.

Het larynxmasker


Het larynxmasker geeft voldoende aansluiting op de luchtweg om een beademing mogelijk maken. De ballon vormt een lage druk afsluiting rondom de ingang van de luchtpijp. Het masker heeft diverse maten: de keus bepaalt hoe succesvol het inbrengen wordt.
Voor volwassenen zijn er 5 maten. Meestal is maat 3 of 4 de juiste.
Men kan het larynxmasker ook kiezen op ballonvolume:
Pasgeborenen: 2-4 ml
Baby’s: 10 ml
Kind 15-30 kg: 15ml
Kleine volwassene: 20 ml
Normale volwassene: 30ml
Grote volwassene: 40ml.
Inbrengen
Eerst wordt de juiste maat van het larynxmasker bepaald. Een kleinere maat wordt ook klaargelgd. Eerst wordt het larynxmasker op aanwezigheid van lekken gecontroleerd door de cuff net iets te hard op te blazen. De ballon wordt vervolgens op een harde ondergrond leeg gedrukt. De ballon dient na het leegdrukken ook luchtledig te blijven. Bij het leegdrukken wordt voorkomen dat de punt rimpelt om het inbrengen niet te bemoeilijken.
Glijmiddel wordt op de achterzijde van de ballon aangebracht, de gel mag niet in aanraking komen met de luchtpijpopening: dit kan spasmen geven en ook kan de gel de opening afsluiten.
Het hoofd van het slachtoffer wordt naar achter gekanteld in de zogenaamde "sniffing position" door met de niet-intuberende hand het achterhoofd te ondersteunen. Het larynxmasker wordt als een pen vastgehouden en in de juiste richting ingebracht.
Na het openen van de mond van het slachtoffer, wordt het larynxmasker in de mond met de open zijde gericht naar de tong zonder dat deze de tong raakt. De top van het masker wordt met de wijsvinger langs het harde gehemelte geleid. Het masker moet over het gehemelte glijden en dieper in de mond geduwd, eventueel met behulp van kleine draaiende bewegingen, totdat er veel weerstand optreed. Bij het juist gekozen masker komt de zwarte lijn in het verlengde van het neustussenschot te liggen.
Bij een volwassene wordt de ballon van het larynxmasker opgeblazen met een spuit met 15 tot 30 ml. De opgeblazen ballon zet zich rond de luchtpijpopening, de tube uiteinde van het masker komt ongeveer 1,5 cm terug en de larynx wordt naar voren geduwd.
Positioneer de zwarte lijn van het larynxmasker steeds in het midden. Een afwijking van de middellijn wijst op een foutieve positionering met een gedeeltelijke luchtwegobstructie tot gevolg.
Het larynxmasker wordt veelal met kleefband gefixeerd. Tegen dichtbijten kan een bijtblok of mayo-tube worden gebruikt

Het inbrengen van een larynxmasker bij een niet helemaal bewusteloos slachtoffer kan een larynxspasme uitlokken. Ook een achterwaarts duwen van het strotteklepje, verplaatsing of een draaiing van het masker kan een luchtwegobstructie veroorzaken. De beademing via een larynxmasker verloopt soms moeilijk omdat de ballon van het larynxmasker niet voldoende de larynx afsluit en een aanzienlijk lek vertoont. De kleinste maten kunnen wel eens knikken bij gebruik en aldus een obstructie veroorzaken. Bij kinderen vormen vergrote tonsillen een moeilijkheid voor het gebruik van een larynxmasker. Het larynxmasker brengt meer complicaties met zich mee bij kleine kinderen dan bij volwassenen.

Glottic aperture seal airway
De combitube en larynxtube
De combitube en larynxtube maken een snelle vrije ademweg mogelijk. De opgeblazen ballonnen kunnen het slachtoffer beschermen tegen het inademen van maaginhoud.
Om een combitube en een larynxtube in te brengen is geen laryngoscoop nodig (zie verder). Ze kunnen ook ingebracht worden als de stembanden niet in zicht zijn te brengen, bijvoorbeeld door bloed in de mond.
Bij het inbrengen kunnen de ballonnen beschadigd raken door de tanden. De mond moet dus groot genoeg zijn om dit te voorkomen. Deze tubes kunnen niet worden ingebracht bij ernstige verwondingen in de mondkeelholte.



De tubes kunnen met behulp van een speciale tubefixatie of met kleefpleister vastgezet worden.
Bij terugkeer van het bewustzijn na een spontane ademhaling, worden de tubes mogelijk niet meer verdragen en moeten dan verwijderd worden. Zuurstof moet vervolgens worden toegediend met de non-rebreathing masker.

De combitube
De combitube heeft 2 lumen. Meestal komt de combitube in de slokdarm bij het inbrengen. Eén ballon sluit de slokdarm af en de beademingslucht zoekt de weg van de minste weerstand: de luchtpijp in. De tube is duur en mag maar 1 keer worden gebruikt. Er zijn slechts 2 maten beschikbaar. De kleine maat voor slachtoffers met een lichaamslengte tussen de 122 en 183 cm. En de grote maat voor slachtoffers boven de 183 cm. Beide tubes kunnen gebruikt worden bij een lichaamslengte tussen de 152 en 183 cm. Bij de combitube bestaat de mogelijkheid om door een ander lumen te beademen.
De combitube mag 8 uur gebruikt worden.


Dubbel lumen tube met het pharynx lumen (1) en het tracheo-oesophagaal lumen (2). Het pharynx lumen heeft een gesloten uiteinde en gaatjes tussen de 2 ballonnen in. Het tracheo-oesophagaal lumen heeft een lager gelegen inblaasopening en een open uiteinde. De grote oropharyngeale ballon sluit de weg naar mond en neus af. De kleinere ballon sluit ofwel de trachea of wel de oesophagus af.

Het hoofd van het slachtoffer moet in de neutrale positie zijn. De ballonnen moeten eerst gecontroleerd worden en van glijmiddel worden voorzien. De tube wordt voorzichtig in een neerwaartse beweging naar binnen gedraaid. De tong wordt naar beneden geduwd door deze met de duim tegen de mondbodem te duwen. De andere vingers ondersteunen de kaak hierbij. De kaak wordt tegelijk enigszins omhoog getrokken. De tube moet zonder forceren ingebracht worden totdat de markering bij de tandenrij is. Door de tip van de tube kort voor het inbrengen even te buigen vergemakkelijkt het inbrengen. De ruimte om de tube in te brengen kan worden vergroot door de bovenkaak weg te duwen en de kin omhoog te brengen.

Eerst wordt de oropharyngeale ballon opgeblazen met de bijgeleverde spuit (blauwe stip) met 85 ml. lucht bij de kleine combitube (37 F) of met 100 ml. lucht bij de grote combitube (41 F) De spuit wordt op de inspuitklep met het blauwe ventiel geplaatst. Vaak beweegt de tube enigszins naar buiten bij het opblazen.

Vervolgens wordt de kleine (distale) ballon opgeblazen met 5 tot 12 ml. lucht (combitube 37 F) of 5 tot 15 ml. lucht (combitube 41 F).

Wanneer de tube blind wordt ingebracht is de kans dus groot dat deze in de slokdarm terecht komt. Om deze reden wordt de beademingsballon eerst op de langere (blauw: nummer 1) tube aangesloten. De lucht kan niet door het gesloten uiteinde en komt via de zijdelingse gaatjes in de keelholte. Omdat de weg naar mond en neus door de grote ballon is afgesloten gaat de lucht de luchtpijp en dus de longen in. Wanneer de longen opkomen en er is via een stethoscoop ademgeluiden hoorbaar in de longen is de plaatsing correct. Het tracheo-oesophageale lumen is dan nuttig om eventuele overdruk in slokdarm en/of maag te verminderen. Een bijgeleverd knievormig hulpstukje wordt op dit lumen (nummer 2) gezet om te voorkomen dat de redder bevuild wordt door maaginhoud.

Een enkele keer komt de combitube in de luchtpijp. In dit geval moet de beademingsballon op het lagere lumen (nummer 2) worden geplaatst. De lucht wordt rechtstreeks in de longen geblazen.
Heel soms lukt de beademing niet. Mogelijk is de grote ballon te diep ingebracht, waardoor de ingang van de luchtpijp geblokkeerd wordt. Door de combitube 2 tot 3 cm. terug te trekken kan de beademing via het langste lumen gestart worden.

De andere procedure is dat eerst de kleine ballon wordt opgeblazen, Dan wordt vervolgens beademd via het tracheale kanaal. In 95% van de gevallen is de beademing niet goed.
Als de beademing niet goed is blaast men de grote ballon op en beademt via het andere kanaal. Wanneer de beademing wel goed is, wordt de grote ballon niet opgeblazen.


De larynxtube


De larynxtube geeft een snelle toegangsweg tot de longen, zonder zelf in de luchtpijp te gaan. Via de tube kan ook een slang naar de maag gebracht worden; vooral bij drenkelingen kan het water in de maag en eventueel aanwezige lucht veilig afgevoerd worden. Ballonbeademing via een larynxtube geeft meer controle over de beademing dan beademing via een masker. Daarbij is de kans op inademen van vloeistof vanuit de maag veel kleiner.
Bij een overigens zeldzaam voorkomende plaatsing in de luchtpijp moet de tube in tegenstelling tot de combitube verwijderd worden. De larynxtube is echter goedkoper en ook in kindermaten verkrijgbaar.

Voor het inbrengen moeten eerst de ballonnen gecontroleerd worden. Het uiteinde van de tube wordt bevochtigd met gel. De tube wordt over de tong ingebracht en daarbij wordt opgelet, dat de tong niet gevouwen wordt. De tube wordt zover ingebracht dat de markering op de hoogte van de tandenrij is.





De beide ballonnen worden tegelijk opgeblazen via de vulopening met een volume zoals aangegeven is op de spuit. (Een druk van 60 cm. water is aanbevolen, maar niet te controleren in de eerstehulpverlening zonder speciale manometer).

De ballonbeademing kan gestart worden. Vervolgens wordt gecontroleerd of de borst omhoog komt (een geoefend iemand luistert met een stethoscoop naar ademhalingsgeluiden). De beademing is met niet meer druk dan nodig is om de borstkas net zichtbaar omhoog te laten komen.
Gecontroleerd wordt of de markering op de juiste plaats is, wanneer de borstkas niet op komt en de maag lijkt op te zetten. Wanneer de maagslang ingebracht is via de tube, blijft via deze weg lucht bij elke beademing ontsnappen. De tube moet op de juiste plaats tussen de markeringen van de tanden gepositioneerd worden. In het zeldzame geval dat de tube niet goed te krijgen is, moet deze verwijderd worden. De beademing wordt eerst voortgezet met de Rescue Mask voor een volgende poging om de tube in te brengen. Een verkeerde plaatsing wordt gewoonlijk geconstateerd na het opblazen van de ballonnen. De bovenste ballon is gemakkelijk zichtbaar in de mond. Ook kan lekkende lucht hoorbaar zijn. Wanneer de tube na het opblazen losgelaten wordt, kan deze bij verkeerde plaatsing omhoog veren (positive bouncing sign). De ballonnen moeten dan met de spuit leeggezogen worden en vervolgens kan de tube opnieuw ingebracht worden.

Via het speciale kanaal kan een maagslang (maximale dikte 18 Ch) ingebracht worden. Via deze sonde kan het vocht (en lucht) uit de maag lopen, eventueel met hevelen of door het gebruiken van zuigapparatuur.

De endotracheale tube

De endotracheale tube is de gouden standaard voor het garanderen van een vrije ademweg.

De tube wordt met behulp van een laryngoscoop door de stembanden in de luchtpijp ingebracht.
Er bestaan twee soorten laryngoscopen. De laryngoscoop kan een recht (Magill/Miller) en een gekromd blad (Macintosh) hebben. Afhankelijk van de grootte van het slachtoffer kunnen bladen van verschillende grootte aan het handvat worden bevestigd.



Doorgaans wordt de tube bij een slachtoffer dat op de rug ligt ingebracht met hoofd in sniffing position. De mond van het slachtoffer kan verder worden geopend door met wijsvinger en duim van de rechterhand een schaarbeweging te maken De hulpverlener kan bij het inbrengen aan het hoofdeinde neerknielen of op de zij liggen.

Bij een zittend slachtoffer, bijvoorbeeld bekneld in een auto, kan de tube ook worden ingebracht.
Dit wordt het best uitgevoerd met de face to face methode, die overigens ook bij een liggend slachtoffer kan worden uitgevoerd.




De hulpverlener houdt de laryngoscoop met de linkerhand vast. De laryngoscoop wordt in de rechter mondhoek van de patiënt ingebracht, waarbij de tong naar links wordt verplaatst. De punt van de laryngoscoop wordt voorzichtig richting de epiglottis bewogen. Is de epiglottis zichtbaar dan is het in de meeste gevallen gemakkelijk de stembanden te vinden. De tip van een laryngoscoop wordt geplaatst in de ruimte tussen tongbasis en epiglottis (vallecula). De hulpverlener oefent vanuit de onderarm en dus niet vanuit de pols kracht uit in de richting van het handvat van de laryngoscoop. Er wordt daarbij vermeden om de tanden als hefboom te gebruiken. Met deze beweging wordt de tong en de epiglottis opgetild en worden de stembanden zichtbaar gemaakt. De tube wordt vervolgens opgeschoven in de rechterzijde van de mondholte. De tube wordt tussen de stembanden door ingebracht totdat de ballon er net helemaal doorheen is. Vervolgens wordt de ballon opgeblazen met 10 cc. lucht. Zodra de ballon onder de stembanden is, wordt deze opgeblazen met 10 cc lucht.




De tube mag pas worden losgelaten als deze goed is gefixeerd.
Wanneer de tube te diep is geplaatst, zal meestal alleen de rechter long bewegen. De tube wordt dan een centimeter teruggetrokken.
Getrainde hulpverleners zullen in eerste instantie proberen om zonder de borstcompressies te onderbreken te intuberen.

Bij langdurigere beademingen wordt de druk van ballon gemeten om te voorkomen dat er drukplekken in de luchtpijp ontstaan. Het meten gaat met behulp van een cuffdrukmeter. Een druk van 25-30 cm. H2O wordt als maximaal aanvaardbaar beschouwd. Het streven is 20 cm. H2O.




Een beademingsballon zorgt met behulp van kleppen er voor dat de uitgeademde lucht van het slachtoffer in de buitenlucht komt. Voor extra zuurstof is er een aparte aansluitpunt. De beademingsballonnen passen op de diverse tubes en kunnen ook in combinatie met een aangezichtsmasker worden gebruikt.



De aangezichtsmaskers worden gemaakt in verschillende maten. Het kleinste masker dat nog past moet gekozen worden om de dode ruimte van het masker zo klein mogelijk te houden. Een goed passend masker omvat de mond en de neus van het slachtoffer zonder de ogen te bedekken of over de kin uit te steken.
Het masker wordt met duim en wijsvinger gefixeerd, terwijl de andere vingers van dezelfde hand de kin ondersteunen. Maak gebruik van de neusbrug om de juiste positie van het masker te bepalen. De vingers van de hulpverlener mogen enkel het benige gedeelte van de kin raken om obstructie van de luchtweg te voorkomen.
Het is moeilijk om als hulpverlener het masker lekvrij op het gezicht van het slachtoffer te plaatsen en daarmee dus genoeg volume te geven. Het heeft daarom de voorkeur om het masker met twee handen te fixeren, een andere hulpverlener zal dan de beademingsballon leegknijpen. Is er nog een derde hulpverlener beschikbaar, dan kan deze de Sellick- manoeuvre toepassen. Eventueel kan de beademingsballon tegen de dijbeen worden leeg gedrukt om gemakkelijker het nodige volume in te blazen.
De ballon wordt zover leeg geknepen dat de borstkas (net) zichtbaar omhoog komt.
Bij slachtoffers zonder gebit is het soms moeilijk om het masker luchtdicht op het aangezicht te fixeren. Verwijder dan ook geen kunstgebit dat niet verplaatst of gebroken is.

Zonder toevoeging van zuurstof zal het slachtoffer beademd worden met een buitenlucht zuurstofconcentratie van 21%. Met gebruik van zuurstof kan een zuurstofconcentratie van 45% worden bereikt. Met een reservoirzak kan bijna een maximale zuurstofconcentratie worden gegeven.
Als de beademingsballon is aangesloten op een tube kan doorlopend borstcompressies worden gegeven. Beadem de patiënt dan met een frequentie van 10 beademingen per minuut. Gebruik van de beademballon bij kinderen
Bij kleine kinderen wordt gebruik gemaakt van een kleinere beademingsballon. Voor de beademing van baby's wordt een rond masker met een zachte afsluitende rand gebruikt. Deze maskers zijn kleiner en verminderen opnieuw de dode ruimte.

Bij deze beademing kan een deel van het beademingsvolume in de maag van het slachtoffer worden geblazen. Dit gebeurt vooral bij kinderen, en als de druk van het ingeblazen volume te hoog is (boven 20 cm H2O). Hierdoor kan maagvocht en maaginhoud omhoog komen, wat in de longen ernstige schade kan veroorzaken, soms met de dood tot gevolg. Voorzichtig beademen en met cricoïddruk (de Sellick- manoeuvre) kan dit risico verkleinen.
Het kan nodig zijn om een (nasale of orale) mayo-tube te gebruiken.
Langere beademing met een masker kunnen door druk letsels veroorzaken aan de gezichtszenuw of aan het oog.

MTV (Manually Triggered Ventilator)
Het MTV zuurstof systeem kan een beademingsballon vervangen. Het heeft een on-demandklep die of wel door de inademing van het slachtoffer of door een knop kan worden geopend.
Er stroomt zuurstof als het slachtoffer inademt (on demand systeem); er gaat dus geen zuurstof verloren tijdens de uitademing. De beschikbare zuurstofvoorraad zal daarom langer meegaan. Het slachtoffer mag zo mogelijk het masker zelf op zijn plaats houden. Het slachtoffer ligt daarbij op de rug of is bij voorkeur in een halfzittende houding. Een bewusteloos slachtoffer ligt in de stabiele zijligging. De ademhaling bij een hoge ademhalingsfrequentie kan met een MTV worden begeleid.
De MTV ook geschikt om te beademen. De MTV is daartoe uitgerust met een drukknop die handmatig bediend moet worden.
Deze knop bevindt zich bovenop het ventiel. Door het indrukken van de knop komt een zuurstofstroom op gang.
Bij beademing wordt de drukknop gedurende een seconde ingeduwd. Er moet gecontroleerd worden of er voldoende ademhaling is bij het slachtoffer. Dat betekent dat de klep van de ademautomaat hoorbaar open gaat, de borstkas vervolgens voldoende omhoog komt bij de inademing. Meestal ontstaat condens op de binnenzijde van het masker tijdens de uitademing wat weer verdwijnt tijdens de inademing.
Om te voorkomen dat de druk te hoog wordt, is er een veiligheidsventiel ingebouwd.
Het demand systeem kan ook gebruikt worden op een beademingsballon zodat deze zich na het leeg knijpen weer kan vullen met 100% zuurstof.

ILS Scene assessment

Bij het benaderen van de plaats van het ongeval moet de ILS-er een aantal potentiële gevaren identificeren.
Scene assessment begint bij de oproep. Door kennis van de omgeving kan de ILS-er al voor aankomst weet hebben van de plaatselijke problemen:
· Is de locatie bekend vanwege ongewone omstandigheden?
· Geweld
· Gevaarlijke materialen
· Slecht wegdek
· Afgelegen ligging of moeilijk toegankelijk
Bekendheid met de lokale omstandigheden kan aanleiding zijn extra hulp in te schakelen (ambulance, brandweer, politie, redders met speciale bevrijdingsuitrusting).
Vraag bij de oproep om hoeveel slachtoffers het gaat.
Noem bij de oproep, indien bekend, of er andere hulpverleners mogelijk dichter in de buurt van het incident zijn. Die moet dan ingezet worden. De ILS-er gaat wel op weg naar het incident, behalve als hij dan teruggeroepen wordt.
Initiële scene assessment beschermt de ILS-er, ondersteunt bij een snelle herkenning van mogelijk letsel of ziekte en vergemakkelijkt het vaststellen van de benodigde behandeling.
Voorbeelden van overwegingen
· Ongevalsmechanisme
· Plaats waar het slachtoffer zich bevindt
· Aantal slachtoffers
· Mogelijk gevaarlijk materiaal of omstandigheden
· Airbags niet afgegaan
· Agressie
· Chemische containers
· Medicijnen
· Drugs
· Wapens
· Aanwezigheid van een dader

Plaats het hulpverleningsvoertuig bovenwinds op een veilige plaats.
Aandachtspunten hierbij zijn het overige verkeer, gevaren en ontsnappingsroute.
Beoordeel en zorg er voor dat de situatie veilig is voor de hulpverlener, omstanders of slachtoffer.
Verlaat onmiddellijk de plaats van het incident, wanneer de situatie risicovol of gevaarlijk is. Ga naar een veilige locatie. Blijf als ILS-ers bij elkaar. Ga pas terug als de locatie door bevoegden is vrijgegeven.
Schakel de politie in bij geweld en verdachte dan wel criminele omstandigheden.
Vraag zo mogelijk om toestemming voor de behandeling
Zorg er voor niet in aanraking te komen met lichaamsvloeistoffen als bloed, liquor en zweet. Was zo mogelijk de handen voor en na het contact met het slachtoffer met water en gewone zeep of 70% alcohol. Verwerk besmet materiaal op een verantwoorde manier; laat linnengoed door een wasserij apart verwerken, maak materiaal zo nodig schoon met alcohol 70%.
Voorkom contact met scherpe voorwerpen. Laat een daardoor ontstane wond eerst goed doorbloeden en desinfecteer daarna met jodium.
Gebruik zo nodig persoonlijke beschermingsmiddelen als handschoenen, mondmasker, veiligheidsbril, helm en/of veiligheidsschoenen.
Identificeer het ongevalsmechanisme
Bepaal welke personen medische aandacht nodig hebben, pas bij meerdere slachtoffers een triage toe.
Indeling:
Een gewond slachtoffer dat rond loopt is een T3 (uitgestelde behandeling)
Een niet lopend slachtoffer met een normale ademhaling en een pols onder de 120 is een T2 (urgent)
Een niet lopend slachtoffer met een niet normale ademhaling en een pols boven de 120 of pas een ademhaling na het openen van de luchtweg is een T1 (onmiddellijke hulp)
Een niet lopend slachtoffer dat ook na het openen van de luchtweg geen ademhaling heeft, wordt bij onvoldoende hulpverleners als overleden beschouwd (soms T4 genoemd). De keus is om zoveel mogelijk slachtoffers te helpen.
Schakel voldoende aanvullende hulp in.
Neem de juiste uitrusting mee naar het incident gebaseerd op de informatie vooraf en de scene assessment. Denk ook aan een telefoon of portofoon.
Vraag informatie aan slachtoffer, familie, getuigen en geef dit door aan de (coördinerende) ambulanceverpleegkundige. Schrijf dit samen met de eigen bevindingen op.
Aandachtspunten:
Eigen veiligheid eerst.
Sommige situaties en verplaatsingen van het slachtoffer vereisen hulpverleners met een speciale training of uitrusting. De ILS-er richt zo nodig een veilige plaats in, waar de redders de slachtoffers naar toe kunnen brengen.
Soms is een plan nodig om toegang tot het slachtoffer te krijgen om de hulpverleners niet in gevaar te brengen en het slachtoffer geen verder letsel toe te brengen.
Wees bedacht op een verandering in de situatie, houd daarom de omgeving voortdurend in de gaten.
Heb aandacht voor bewijzen en wis sporen zo mogelijk niet uit, wanneer sprake is van een mogelijke misdaad en bij verkeersongevallen.
Markeer of geef aan de politie door wanneer bewijzen zijn verplaatst of verstoord vanwege het verplaatsen of behandelen van het slachtoffer.
Bij veel slachtoffers kan het dichtstbijzijnde ziekenhuis overspoeld raken met slachtoffers. Laat het transport dan over aan de ambulancebemanning of de coördinator gewondenvervoer.

Opmerkingen over de reddingsgrepen


Een probleem bij nek- of rugletsel is dat men niet zeker weet waar het letsel precies is. Daarom moet steeds het hoofd en de rest van het lichaam ondersteund worden. Tijdens de redding uit het water, moet het slachtoffer steeds in een horizontale positie gehouden worden. Als er (even) geen andere redders in de buurt zijn, wordt het slachtoffer horizontaal gehouden door met hem door het water te bewegen.
De Vice-Grip (klem-, tang- of bankschroefgreep) is snel en toepasbaar bij alle formaten van redders en slachtoffers. Het grote voordeel van deze greep is dat hij ook bruikbaar is wanneer de nek van een slachtoffer niet in de neutrale positie te krijgen is. De stand van het hoofd kan dus gehandhaafd worden. De Vice Grip is in water vanaf 50 centimeter diepte goed toe te passen en is ook bruikbaar in diep water. Het nadeel van deze greep is dat deze moeilijk langere tijd is vol te houden. Met het verslappen van de greep bestaat het risico dat het slachtoffer aan de nek versleept wordt. Door onder de arm van het slachtoffer hem vast pakken heb je daar minder last van, alleen is er dan een zijdelingse draaiing. Deze verergert op het moment dat het slachtoffer gedraaid moet worden, doordat de armen uitzwaaien. Door de arm van het slachtoffer tussen slachtoffer en redder te houden is dit probleem bij het draaien minder groot.

De Body Hug (Bear Hug, omarmingsgreep) is van weinig waarde in ondiep water en bij aanzienlijke verschillen in lichaamsbouw. De greep geeft een zeer goede stabilisatie en is vrij lang vol te houden, bijvoorbeeld in afwachting van meerdere redders en een wervelplank. Bij deze greep kun je nooit in één keer iemand op de wervelplank leggen. Het overnemen van deze greep vereist enige oefening.

De Extended Arm Grip (bovenhoofdse armgreep) is de beste methode voor het draaien van het slachtoffer (in ondiep water).
De greep kan ook worden gebruikt bij het op een wervelplank leggen van een slachtoffer.
In de uitvoering van de greep ontstaat er een verschil. Als het slachtoffer met het gezicht in het water ligt, dan komt hij na het draaien met de nek op de arm van de redder te liggen.


Wanneer het slachtoffer niet bij bewustzijn is kan hij in één keer naar de kant worden gebracht en op de wervelplank geschoven.
Dat heeft als nadeel dat het hoofd van het slachtoffer naar voren knikt door de onderliggende arm van de redder. Gezien de snelheid waarmee het slachtoffer uit het water gehaald kan worden, heeft deze methode desondanks de voorkeur.
Wanneer het slachtoffer wel bij bewustzijn is, kan het slachtoffer in het water op de wervelplank worden gelegd. Een andere redder kan dan de greep overnemen.

Het hoofd wordt altijd manueel gefixeerd en pas losgelaten, nadat de foamblokken bevestigd zijn.
- Tip: De stifneck select op de kleinste stand omdoen, pas daarna op maat brengen en vast klikken.

Een goede immobilisatie is belangrijk bij braken

Immobilisatie zonder wervelplank

Wervelletsels
De richtlijn ziet er als volgt uit:
Een traumaslachtoffer hoeft niet routinematig geïmmobiliseerd te worden, als blijkt dat:
- De persoon wakker en georiënteerd is
- De persoon geen tekenen van intoxicatie vertoont
- De persoon geen ander zeer pijnlijk letsel heeft dat de pijn van eventueel nekletsel kan maskeren, of aanzienlijk aangezichtsletsel
- De persoon niet klaagt over nekpijn
- De persoon geen neurologische afwijkingen heeft
- Er geen afwijkingen zijn of pijn is bij palpatie van de nek,
- De persoon hoofd en nek in alle richtingen kan bewegen zonder pijn.
(Nb. Dit laatste punt moet ook altijd als laatste onderzocht worden!)
Immobilisatie in het water kan moeilijk zijn en werkt vertragend wanneer reanimatie nodig mocht zijn. Probeer bij een snelle evacuatie uit het water buigen en overstrekken van de nek te voorkomen.
Slecht aangelegde nekspalken kunnen bij bewusteloze slachtoffers een luchtwegobstructie veroorzaken